en zijn fascinatie voor vakmanschap
interview door Wies Noest
Jan van der Molen kijkt zijn hele leven al naar kunst. Zijn vader was in kunst geïnteresseerd. Zijn broers zijn allebei kunstenaar geworden, de één beeldhouwer en de ander schilder. De familie bezocht regelmatig musea en thuis ontstonden discussies over kunst.
“Ik was een jaar of 17-18. In het GemeenteMuseum in Den Haag hingen een paar zalen vol met Anton Heyboer. Ik vond het dus echt helemaal niks. Echt niks. Maar de andere helft van mijn familie vond het geweldig. En die discussie die woedt eigenlijk al mijn hele leven voort.”
“Dat is natuurlijk de discussie: wat vind je mooi en wat vind je lelijk? En waarom vind je het mooi of lelijk. Dat is heel moeilijk te benoemen. Vaak was dan mijn argument van ja, dat kan iedereen. Geen enkele vorm van vakmanschap.”
Figuratie
“Holly en ik gingen een gegeven moment naar de Pont in Tilburg en de Pont heeft veel werk van de Kooning. Holly is zo iemand die zijn hele leven al in de kunst zit te wroeten en ziet een schilderij van de Kooning. Holly vond het geweldig. Maar ik vond het helemaal niks. Het lijkt net of die man drie emmers verf op het doek geflikkerd heeft. En Rothko, als je daar mensen over hoort praten, dan denk ik, ik zit echt in een andere wereld. Hoe komt het nou dat ik dat niet zo zie?”
“Het grappige van het werk van Richter is, het is herkenbaar én onherkenbaar. Zijn huidige werk heeft in mijn ogen veel landschappelijke facetten. Het gekke is dat hij uit een wereld komt die sterk figuratief gebouwd was. Hij is gevlucht naar West-Duitsland en kwam terecht bij Beuys in Dusseldorf. Beuys liet hem aanmodderen. Zo nu en dan kwam hij kijken en dan zei hij “Gooi maar weg.” Dat was echt Beuys. Zijn leerlingen moesten kijken wat hun eigen smaak is en dat overbrengen.”
“Gerrit heeft een fijn-mechanische opleiding en dat komt weer terug in zijn werk. Ik heb een kerk van hem. Het is van hout en dat heeft hij helemaal met lood bekleed. Zoals hij dat doet, dat is gewoon af. Vakmanschap. Het is af.”
“Er zijn kunstenaars die groeien heel langzaam. Het werk wat ze maken wordt steeds anders, beter op een of andere manier. Ze verzinnen het niet, ze groeien er naar toe.”
Hockney
“In zijn algemeenheid spreekt figuratieve kunst me meer aan dan abstracte kunst. Dus als ik een goed voorbeeld van een figuratief schilder benoem, dan zeg ik David Hockney. Die man heeft twee dingen: een buitengewoon kleurgevoel en ‘it pleases the eye’. Als je naar Hockney kijkt dan zie je in zijn vroege werk perspectief, kleuren. Een straatje uit Manchester. Dat is wat. Maar waarom?? De boslaan van Hockney, daar kan ik heel lang naar kijken. Hij heeft een auto, die rijdt door een boslaan. Op die auto zitten allemaal camera’s en die kijken vier kanten op. En dat projecteert hij op een beeld. En dat doet hij ook nog in diverse jaargetijden”
Fluisterend, dromerig: “Wauw….”
Schepen
De vorm van schepen heeft altijd de aandacht van Jan gehad. Als kind ging hij naar de Waterweg om naar hele grote vrachtschepen te kijken. Met zijn neef, een stuurman, bezocht hij zo’n vrachtschip. Jan heeft tien jaar lang als scheepswerktuigkundige gevaren. Als jongetje op het vrachtschip werd hij overdonderd door het enorme schip en later, als volwassene, werd hij overdonderd door de enorme oceaan. De grootste tanker lijkt daar een notendopje.
“Het is interessant hoe boten in de loop der eeuwen van vorm zijn veranderd. De evolutie van schepen vind ik heel boeiend. Die vormen werden hydraulisch steeds beter. Steeds mooiere rompen. Mijn bewondering is: het zijn allemaal houten boten. Dat ze in staat waren om dat in hout te bouwen….”
“In Oslo kun je de Goija (1872) en de Fram (1893) bekijken. De Goija is beroemd omdat Amundsen als eerste met de Goija de noordwestelijke doorvaart wist te bedwingen. De Fram wil ik fysiek ondergaan. De vorm van de Fram vind ik buitengewoon, waanzinnig mooi. Hoe dik het is, hoe zwaar het is, hoe het is gemaakt. Daar wil ik van genieten. Moest je kijken hoe ze dat hebben gebouwd!!! Moet je kijken! Geweldig!!! En ik wil begrijpen dat ze met die schepen op zee konden varen. Daar begrijp ik niks van.
Met de Fram hebben ze geprobeerd om de Noordpool te ontdekken. Vroeger werden alle schepen die in het Noordpoolijs terecht kwamen gekraakt. Dat ijs heeft een enorm vermogen. Dat kraakt alles. De Fram werd als een ei-schaal bebouwd, die kwam dan omhoog. Knap dat mensen dat kunnen maken. Het is kunst!”
“Vorig jaar ben ik in Londen naar de Cutty Sark gaan kijken. Dit is de meest beroemde thee-klipper die er ooit geweest is. Die haalde ook waanzinnige snelheden door de vorm, de vormstijfheid, de tuigage. Daardoor konden ze een enorme snelheid ontwikkelen. Dat ding hebben ze helemaal gerenoveerd. “
“Wat ik ook zo leuk vind, in de scheepsbouw heb je houten boten. Dan heb je een overgangsfase waarin het hout en staal door elkaar zijn gebruikt. De Cutty Sark heeft een stalen frame waar hout overheen gezet is. Dat noemen ze composietbouw en dat is een disaster. Als je ijzer op hout doet dan gaat het ijzer roesten…”
Cutty Sark
“Ik maak zelf ook boten. Ik schep er genoegen in. Ik heb een sloepje, een Zweeds vissersbootje, helemaal zelf opgebouwd. Toch wel leuk om mee door Friesland te knorren. Mijn zoon heeft het gevonden. “Pa, ik heb je sloepje gezien, in Amsterdam in een loods en die is compleet stuk”. Het heeft een mooie vorm, een geschepte kont en een scherpe boeg. De verhouding tussen de lengte en de breedte is goed. Verder was het net een eierschaal.
Ik beschouw die boot van mij als een kunstwerk. Als ik naar kunst kijk, dan moet ik dat gevoel ook tegenkomen.”
Er is meer besproken wat Jan raakt: de Sixtijnse Kapel, musea waar Jan nog naar toe wil en/of geweest is, lezen, muziek, de Royal Academy, de klok van Johnson en meer. Ik pik er wat zinnetjes uit:
“De Royal Academy in Londen heeft een formule, die bestaat 250 jaar. Eén keer per jaar kan iedereen er werk indienen. Zo krijg je een caleidoscoop-achtig beeld van wat mensen allemaal kunnen bedenken, kunnen vormgeven. Daar wil ik de volgende dag direct weer naar toe!”
“Vroeger vergingen veel schepen. Ze konden wel de breedte bepalen. Door de zonnestand wisten ze waar ze op de bol zaten, maar de lengterichting , eromheen, wisten ze niet. De plaatsbepaling was fout. De Koning van Engeland heeft toen een prijsvraag uitgeschreven: wie kan de lengte meten? Dat werd de klok van John Harrison. Hij gebruikte de tijd. De Greenwich is de nulmeridiaan en van daar uit is elke graad zoveel uur. Zo kan je zeggen op welke lengtegraad je zit. Meneer Harrison heeft dat ding gemaakt van hout. Het lijkt wel een tempel! Ongeveer een meter groot. Die handvaardigheid fascineert me. Toen ik hem ging bekijken was hij uitgeleend.”
“Ik ben blij als ik weer een nieuwe schrijver ontdekt heb. Ik heb nu een boek, het gaat over meneer Bill Tilman, een beroemdheid in Engeland, een avonturier. Hij heeft drie titels: Mountaineer, Explorer en Sailor. Aanvankelijk was hij gek van bergbeklimmen tot hij in de jaren 60 ontdekte dat er in de Himalaya ook andere mensen kwamen. Hij wilde alleen bergen beklimmen op plaatsen waar nog nooit iemand geweest was en hij ontdekte dat hij dat alleen kon vinden door met een boot die plekken op te zoeken. Dus kocht hij een loods-kotter. Er zijn foto’s van. Als je die ziet, dan denk je wauw…. Ik probeer er achter te komen hoe die boot er nu precies uit ziet. En: hoe ziet die boot er van onderen uit?? Dat vind ik boeiend. In die boeken staan waanzinnige avonturen”.
Nee, ik ben geen avonturier. Een avonturier stapt in het ongewisse. Die doet dingen waarvan hij de reikwijdte niet kan overzien. Ik ben berekenend nieuwsgierig. Als ik ergens naar toe ga, dan zoek ik uit hoe ik daar moet komen en zo ga ik. Dan heb ik het gevoel dat ik de juiste weg neem.”
In ons gesprek was Jan wél een avonturier. Hij is alle kanten uit gevlogen, gevaren en gewandeld, wierp dwaalsporen op en kaarsrechte wegen. Dank je wel, Jan!
Bekijk ook het portfolio van Jan van der Molen